Cases

Tweelingdracht

Inleiding

Tweelingdracht bij het paard is nog steeds een veel voorkomende niet infectieuze oorzaak van abortus. Slechts 14 % van tweelingdracht resulteert in de geboorte van twee levende veulens en bij 21% wordt er slechts één levend veulen geboren. ( L.B. Jeffcott, K.E. Whitwell, 1973)

Om de reproductie van een merrie te optimaliseren, moet men zo vroeg mogelijk een tweelingconceptus detecteren en herlijden tot een éénling, en liefst voordat de endometriale cups op dag 38 van de dracht, ECG (Equine Chorionic Gonadotropine) gaan beginnen produceren. Want mocht het tweede vruchtje ook aborteren dan zal het 3 tot 4 maanden duren voordat de merrie haar ovariële activiteit zal hernemen, zelfs na het beëindigen van de volledige dracht.

Tweelingen bij het paard zijn bijna altijd dizygoten, m.a.w. twee-eiige tweeling. (M. Vandeplassche et al., 1970) Multipele ovulaties worden vaak niet gedetecteerd. Synchrone multipele ovulaties (minder dan 24 uur van elkaar), worden wel eens als één enkele ovulatie beschouwd, asynchrone ovulaties (ovulatie die meer dan 24 uur verschillen) worden vaak niet opgemerkt. (O.J. Ginther, 1988)

Ongeveer 60 % van de tweelingen worden, tussen 17 en 40 dagen dracht, door de natuur gereduceerd tot één vrucht. (D.R. Pascoe, S.M. Stover, 1989) Na de embryonale fase (dag 40), is de kans groot dat beide vruchten zullen aborteren.
Bij unilateraal gefixeerde vruchten, gedetecteerd tussen de 11de en de 15de dag, wordt zelfs 83% gereduceerd tot een éénling voor dag 40 van de zwangerschap. Daarom wordt bij unilateraal gefixeerde vruchten wat langer gewacht om in te grijpen.
De natuurlijke embryoreductie is echter minimaal bij twee vesikels die bilateraal tegen elkaar liggen. (O.J. Ginther, 1988) Bij bilateraal gefixeerde vruchten is het dus raadzaam om sneller in te grijpen.

Ongeveer 5½ dag na de ovulatie, daalt de bevruchte eicel via het oviduct tot in de uterus. Niet bevruchte eicellen dalen niet tot in de uterus af.
De vesikel blijft mobiel in het uterus lumen tot ongeveer 16 à 17 dagen na de bevruchting, waarna deze zich meestal gaat fixeren in het caudale deel van één van de uterus hoorns dicht bij de bifurcatie. Als twee vesikels tegen elkaar liggen is het uiteraard makkelijker één van de twee te verwijderen voor de 17de dag, want dan kunnen ze nog uitklaar worden gemasseerd.

Er zij verschillende technieken beschreven voor de reductie van een vrucht.
Tijdens de mobiele periode (11de tot 16de dag) kan men transrectaal de vrucht tot in de top van één van de uterushoorns masseren. De vesikel kan tijdens deze verplaatsing al rupturen, maar meestal is het nodig om het d.m.v. duim, wijsvinger en sonde het te pletten in de top van de uterus hoorn.
De vesikels zijn makkelijker te ruptureren wanneer ze voldoende groot zijn (12 tot 18 mm tussen dag 13 en 16), dan wanneer ze kleiner zijn (6 tot 9 mm tussen dag 11 en 12).
Wanneer de vruchtjes niet meer mobiel zijn kan men d.m.v. sonde, duim en wijsvinger, en/of gebruik makend van de bekkenrand, ze pletten. Het slagingspercentage bij manueel rupturen van de vrucht voor dag 30 is groot, bij geroutineerde dierenartsen kan dit oplopen tot 90%.
Na 30 dagen dracht wordt het steeds moeilijker één van de twee vruchtjes te verwijderen zonder een volledige beëindiging van de dracht.

Allantois aspiratie van de vesikel d.m.v. transvaginale echografisch begeleiding, is een succesvolle techniek bij tweelingdracht rond 40 dagen.

Intracardiale injectie van KCl bij één van de embryo’s wordt meestal uitgevoerd tussen 66 en 168 dagen dracht. Deze techniek kent bij 56% van de gevallen succes wanneer dit wordt uitgevoerd na 115 dagen dracht. Wanneer deze procedure wordt uitgevoerd voor 112 dagen dracht, leveren enkel 12% van de merries één levend veulen. ( N.W. Rantanen, 1990)

Chirurgisch kan men rond 5 maanden dracht één van de vruchten verwijderen.

In het slechtste geval kan men beter een abortus bij de merrie kunstmatig induceren voor 36 dagen dracht en weer op nieuw beginnen. Voor 36 dagen dracht is één injectie met prostaglandines (250 mcg cloprostenol, 1 ml Estrumate IM) voldoende. De abortus volgt 5 à 8 dagen later. Na 36 tot 150 dagen dracht moet men één maal per dag gedurende 3 à 4 dagen prostaglandines toedienen, wil men abortus kunnen induceren. Na 100 dagen dracht is het ook mogelijk de cervix manueel te dilateren en vervolgens de uterus te irrigeren met grote volumes steriel, warm isotone NaCl oplossing. (J.R. Newcomb, persoonlijke communicatie,2000)

a. anamnese:

Begin mei werden drie merries aangeboden voor kunstmatige inseminatie (KI) met vers, verdund, gekoeld sperma. Om ons wat werk te sparen werden hun oestrus onderling gesynchroniseerd met prostagandines (PG) (250 mcg cloprostenol, estrumate 1 ml) intramusculair. De merries waren alle drie op dat ogenblik in dioestrus en kwamen na ongeveer 7 dagen hengstig. Een merrie van 12 jaar en haar dochter van 3 jaar, stonden op een zelfde wei. In een aanpalende wei stond er nog een zes jarige BWP merrie en een 14 jaar oude ruin. Deze paarden waren tijdens de lente en de zomermaanden 24 uur in de wei. Tijdens de winter werden ze enkel ‘s nachts binnen gehaald.

Deze zes jarige merrie wordt in dit verslag besproken i.v.m. tweelingdracht.
Haar voedingstoestand was goed, eerder aan de vette kant. Ze maakte een gezonde, vitale indruk en was relatief makkelijk te hanteren. Dit dier was als springpaard vier jaar voordien aangekocht, maar vermits de “kinderen” hun interesse in het paardrijden waren verloren, stond ze op non actief. Met deze merrie was er volgens de eigenaar nog niet gekweekt.

b. klinisch en echografisch onderzoek ovulatie:

De zes jarige BWP-merrie begon 7 dagen na het toedienen van prostaglandines, haar hengstigheid te tonen aan de ruin. Twee dagen later, werd ze voor de eerste keer transrectaal echografisch onderzocht. Het draagbaar echotoestel dat hiervoor werd gebruikt was een “Aloka SSD-500” met een lineaire rectaal sonde van 5 MHz. Het onderzoek werd ter plaatse bij de eigenaar uitgevoerd. Om de onderzoeker te beschermen gebruikte we een stal met een lage deur. De merrie werd onder bedwang gehouden d.m.v. een praam. Na, met overvloedig glijmiddel, rectaal de mestballen te hebben verwijderd, werd de uterus gepalpeerd. De uterus voelde slap aan en de beide eierstokken waren normaal van grootte en consistentie.

De echo sonde werd vervolgens voorzichtig ingebracht.
T.h.v. het linker ovarium waren er verschillende kleine follikels, tussen de 10 mm en de 20 mm, aanwezig. De uterus was oedemateus, op dwarse doorsnede had het een typisch “spaak”-vormig uitzicht. T.h.v. het rechter ovarium was er meer activiteit, enkele follikels rond de 20 mm waren waar te nemen en de meest dominante follikel had een diameter van ongeveer 32 mm.

Er werd besloten om 48 uur later een tweede echografisch onderzoek te doen.
Ditmaal was t.h.v. het rechter ovarium de meest dominante follikel doorgegroeid tot een diameter van ongeveer 41 mm. Een follikel kan 3 tot 5 mm per dag groeien.
Het is niet altijd dat de meest dominante follikel in het begin van de oestrus, verantwoordelijk zal zijn voor de uiteindelijke ovulatie. Soms gebeurt het dat een tweede follikel plots sneller doorgroeit, daarom is altijd belangrijk de twee ovaria te controleren. Het oedeem in de baarmoeder was nog duidelijk aanwezig. D.m.v. een buis speculum en een lampje, werd de vagina visueel onderzocht. De cervix lag slap op de vagina bodem en had een roze, glanzend uitzicht. Er werd besloten om toch nog 24 uur te wachten vooraleer de merrie te insemineren.
De volgende dag werd vlak voor de inseminatie de merrie nog eens echografisch gecontroleerd, t.h.v. rechter ovarium begon de grootste follikel haar ronde vorm te verliezen en kreeg meer een peervormig uitzicht. De gemiddelde diameter van deze follikel was 3 mm vergroot. Het oedeem in de uterus was iets minder dan de dag voordien.

c. inseminatie en echografisch opvolgen dracht:

Vooraleer dat de inseminatie pipet werd ingebracht, werd de staart gebandageerd en de vulva schoongemaakt en ontsmet met chlorhexidine zeep (Hibiscrub). Steriel glijmiddel werd op de rechter, ontsmette rectaal handschoen aangebracht.
De wijsvinger werd eerst door de cervix heen geduwd en daarna werd de inseminatie pipet via deze vinger tot in de uterus doorgeschoven. Een spuit van 20 ml vers, verdund sperma werd gekoppeld aan de pipet en vervolgens ingebracht in de uterus.

De volgende dag werd de merrie gecontroleerd op ovulatie. Op de oorspronkelijke plaats van de grootste follikel was er een duidelijk corpus luteum ontstaan.

Na 15 dagen werd dit paard terug transrectaal echografisch onderzocht.
T.h.v. de basis van de rechter uterus hoorn, was er een unilaterale tweelingdracht waarneembaar.
Twee even grote vesikels (samen ongeveer een diameter van 38 mm) lagen tegen elkaar en waren enkel gescheiden door een dun trophoblast laagje. (fig 1)
Indien de dekdatum niet gekend was geweest, dan zou men zich kunnen vergissen en deze tweelingdracht aanzien voor een singeldracht van 26- tot 28 dagen.
Door voorzicht met de rectaal sonde druk uit te oefenen op deze twee vesikels konden ze gescheiden worden, maar zodra de druk van de sonde op deze twee vruchtjes verminderde, kwamen ze weer tegen elkaar aan te liggen.

d. behandeling en verloop:

Tijdens het rectaal onderzoek was dit paard onrustig en perste ze voortdurend.
Uit ervaring weet ik dat drachtige merries zich vaak moeilijker rectaal laten onderzoeken dan hun hengstige soortgenoten.
Om wat makkelijker te kunnen werken, werd daarom deze merrie gecedeerd met 24 mg romifidine (= 3 ml Sedivet) intraveneus. De darmcontracties verminderden door nog eens 100 mg butylhyoscine samen met 2500 mg noramidopyrine (= 25 ml Buscopan compositum) langzaam intraveneus toe te dienen.

Na ongeveer 10 minuten, werd de sonde weer ingebracht. Door weer voorzichtig druk uit te oefenen op de twee vesikels, konden ze gescheiden worden.
Vervolgens verplaatste het linker vruchtje zich makkelijker, en werd daarom tot in de top van de linker uterus hoorn gemasseerd. D.m.v. de sonde (wijsvinger op de sonde) en de duim, werd dit blaasje geplet (crushing). (fig 2) Men voelt het blaasje kapot springen en echografisch kan men het zien verdwijnen. Wanneer er onderling een grootte verschil is tussen de twee vruchtjes, kiest men best het kleinste vruchtje om te verwijderen.
De uterus werd nog eens systematisch gecontroleerd, en enkel één vruchtje was nog waar te nemen in de basis van de rechter hoorn.

Ondanks het stijgen van prostaglandine F2 alfa tijdens deze manipulatie, stijgt de kans op het overleven van het tweede vruchtje niet, wanneer men NSAID’s en progesterone zou toedienen. (D.R. Pascoe, R.R. Pasco, J.P. Hughes, et al, 1987)
Volgens andere onderzoekers zou het toedienen van progesterone in deze situatie wel een invloed hebben op de persistentie van de dracht. (W.R. Allen, H. Neal, persoonlijke communicatie, 2000)
Na twee dagen werd de merrie terug gecontroleerd en het bleek dat alles in orde was.
Op 45 dagen dracht, werd het vruchtje voor de laatste keer onderzocht. Het hartje bleek normaal te kloppen (dit kan men al waarnemen op dag 25) en de merrie was nog altijd drachtig van één vrucht in de rechter hoorn van de uterus.

e. discussie:

Wanneer men een merrie wil hengstig spuiten, zou men moeten weten waar ze ergens in de cyclus is. Dit kan door transrectaal echografische opvolging of doordat het mogelijk is de merrie te schouwen en ze haar hengstigheid laat zien. Het heeft enkel zin prostaglandines toe te dienen tussen 6 dagen na ovulatie en 6 dagen voor de ovulatie. M.a.w. tijdens een periode van ongeveer een week. Om praktische redenen hebben we in dit geval zonder de cyclussen te kennen van de merries, ze hengstig gespoten. We hadden geluk dat ze alle drie van de eerste keer reageerde op de injectie.

Indien men gebruik zou maken van diepvriessperma, moet men het moment van ovulatie veel nauwkeuriger bepalen. Een keer per dag echografisch onderzoek is te weinig. We maakten in dit geval gebruik van goed kwalitatief vers sperma waarbij de leefbaarheid van de spermatozoïden 24 tot 48 uur werd geschat. Hierdoor was het mogelijk de merrie minder vaak echografisch te onderzoeken.

f. conclusie:

Het is essentieel om een merrie echografisch te onderzoeken op tweelingen voor de 16de dag van de dracht, ook al verwacht men geen dubbele ovulaties. Hierdoor vermijdt men tijdverlies, teleurstelling bij de eigenaar en complicaties bij de dracht. Bij unilaterale tweelingdracht moet onmiddellijk ingegrepen worden. Wanneer men één van de vruchtjes plet (crushing) voor 30 dagen dracht, is de kans groot op het voldragen van één levend veulen.
Bij bilaterale tweelingdracht op 14 dagen, kan men nog een week wachten vooraleer in te grijpen. De kans is groot dat één van de twee vruchtjes op een natuurlijke manier wordt geëlimineerd.
De risico’s op abortus en complicaties bij de dracht zijn veel te groot om na 40 dagen dracht een tweeling te laten zitten. In het slechtste geval is het beter de merrie kunstmatig te laten aborteren, dan een volledige tweelingdracht af te wachten.

LITERATUURLIJST :

Allen W.R., Neal H. (2000): Equine Fertility Unit, Newmarket, Engeland.

Ginther O.J. (1988): Using a twinning tree for designing equine twin prevention programs, J Equine Vet Sci 8:101-107.

Jeffcott L.B., Whitwell K.E. (1973): Twinning as a cause of foetal and neonatal loss in the thoroughbred mare, J Comp Pathol 83:91-105.

Newcomb J.R. (2000): Stage te Brownhills, Walsall, Engeland.

Pascoe D.R., Pascoe R.R. et al (1987): Comparison of two techniques and three hormone therapies for management of twin conceptuses by manual embryonic reduction. J Reprod Fetil Suppl 35:701-702.

Pascoe D.R., Stover S.M. (1989): Effect of surgical manipulation, placental fluid, and flunixin meglumine on fetal viability and prostaglandin F2 alfa release in the gravid uterus of mares, Am J Vet Res 50:1505-1511.

Rantanen N.W. (1990): Ultrasound guided fetal cardiac puncture for twin reduction in mares, Proc Soc Theriogenol, 169-171.

Vandeplassche M. et al. (1970): Some aspects of twin gestation in the mare, Can J Comp Med 34:218-226.